TodayToday199
Deze weekDeze week772
Nu Online
-
  • Laatste wijziging: donderdag 21 maart 2024.

Bruinvis moet oppassen voor Oosterschelde
Bericht uitgegeven op vrijdag 8 maart 2013
De Oosterschelde is mogelijk een ecologische val voor bruinvissen.

Dat is een onverwachte conclusie uit het promotieonderzoek van Okka Jansen aan Wageningen University naar de voedselecologie van de bruinvis.
Daarnaast ontdekte zij dat het niet voldoende is om naar de maaginhoud te kijken als je wil weten wat bruinvissen eten.
De analyses van stabiele isotopen en vetzuren geven andere, en meer complete informatie.
Jansen hoopt vandaag op dit onderzoek te promoveren.
Kustwateren zijn rijke mariene ecosystemen. In de Nederlandse kustwateren zijn bruinvissen de meest voorkomende kleine walvisachtigen.
De aantallen en verspreiding van bruinvissen zijn in de afgelopen decennia sterk veranderd.
De vraag is waarmee deze veranderingen samenhangen. Promovenda Okka Jansen onderzocht in dat kader de voedselecologie van de bruinvis in de Nederlandse kustwateren.
 
Bruinvis met kalf in Oosterschelde (foto: Wouterjan Strietman)
“De meeste studies over de voeding van bruinvissen zijn gebaseerd op onderzoek naar de maaginhoud,” zegt Okka Jansen.
“Maar dat zegt lang niet alles over wat ze eten. Ik heb aanvullend onderzoek gedaan met twee andere technieken, namelijk de analyse van stabiele isotopen en van vetzuren in bruinvissen en in hun prooien.
Samen geven deze drie methoden de meest gedetailleerde beschrijving van het dieet van de bruinvissen.”
De analyse van stabiele isotopen (uit bot en spierweefsel) geeft vooral informatie over de locatie waar de dieren gefoerageerd hebben, en hoe hoog in de voedselketen.
De vetzuuranalyse geeft aan wat de meest waarschijnlijke samenstelling is van het dieet van bruinvissen in de laatste maanden.
“De combinatie van deze drie technieken is bijzonder in het zeezoogdierenonderzoek,” zegt promotor prof. Peter Reijnders.
“In de maaginhoud kun je alleen de recente voedselopname zien, uit vetzuuranalyse kun je de voedselopname van iets langere termijn afleiden en via de stabiele isotopen analyses (van botweefsel) zelfs wat ze vroeger, op zeer lange termijn hebben gegeten. Zo bleek uit Okka’s onderzoek dat het voedsel van bruinvissen in de Nederlandse kustwateren zowel bestaat uit kustgebonden vissoorten, zoals grondels, spiering en pitvis, maar ook uit scholende soorten van diepere wateren, verder uit de kust, die langer geleden geconsumeerd waren, zoals makreel en haring. De bruinvis is echt een opportunistische predator. De witsnuitdolfijn, waar ze ook studie naar deed, bleek daarentegen juist veel meer gespecialiseerd te zijn; met uitzondering van de zeer jonge dieren bestond het hoofdbestanddeel van hun voedsel altijd en overal uit kabeljauw en wijting.”
Bruinvissen in het Marsdiep
Een bijzondere ‘bijvangst’ bij het onderzoek naar stabiele isotopen, dat informatie geeft over waar en wanneer de dieren gegeten hebben, was de ontdekking dat de Oosterschelde mogelijk een soort van ecologische val is voor bruinvissen.
“Deze studie laat zien dat de stormvloedkering niet alleen veranderingen tot gevolg heeft in de fysische processen in het Oosterschelde-estuarium, maar ook de bruinvissen beïnvloedt die via die half-open kering de Oosterschelde binnenkomen,” zegt Okka Jansen.
“Het viel me op dat er behalve overeenkomsten ook verschillen waren in de stabiele-isotopengehaltes in de bruinvissen in de Oosterschelde en die in de Noordzee.
Daaruit kun je concluderen dat de Oosterscheldedieren daar niet geboren zijn, maar daar al wel langere tijd verbleven en gegeten hadden. Zij komen er wel in, maar gaan of durven er kennelijk niet meer uit. Omdat in de Oosterschelde een hogere sterfte van bruinvissen is dan in de Nederlandse kustzone, zou dat gebied wel eens een ecologische val kunnen vormen. Hieruit blijkt dat zelfs half-open structuren, die het verlies van habitat en de achteruitgang en versnippering van gebieden zouden moeten beperken, toch nog een grote invloed kunnen hebben op de aantallen en verspreiding van trekkende zeezoogdieren. Het is daarom belangrijk om bij grote infrastructurele werken in het mariene gebied de mogelijke effecten op zeezoogdieren mee te nemen in milieueffectrapportages.”
Bron: Nieuwsbericht Leerstoelgroep Aquatische ecologie en waterkwaliteitsbeheer, IMARES Wageningen UR, Wageningen University
Foto: Wouterjan Strietman, Stichting RUGVIN